Tweeduizendnegen. Witte Kerst.
Al dagen is er trouble met de treinen
er ligt een vieze modder op de pleinen;
de deken wordt haast dagelijks ververst.
Soms zijn het vette vlokken, soms een fijne
stuifsneeuw die onder je laarzen knerst.
De stoep is door het lopen gladgeperst;
de straten zijn gewilde jachtterreinen
van ballengooiers die je willen raken.
Daar maken kinderen een mooie pop.
Je mag niet op het ijs, je hoort het kraken
en doe je jas aan, zet je muts ook op.
De supermarkt deed toch nog goede zaken.
Tweeduizendnegen. Kerst. Ik stop.